next up previous
Next: Literatuur Up: Oefeningen in beeldwaarneming Previous: Vijfde oefening: probleem oplossen

Enige opmerkingen achteraf

Er is een soort vloeiende overgang langs de dimensie helderheid: van een heel konkreet bijna als een waarneming verschijnend beeld tot een pure verbalisatie daarvan waarbij geen enkele voorstelling aanwezig is behalve dan voortstellingen die gekoppeld zijn aan woorden. Wat gebeurt er nu eigenlijk tijdens de zittingen? Ik creeer een setting waarbij in principe van alles kan gebeuren; in de setting leg ik echter het accent op zoiets als genuine beeldwaarneming, waarbij ik op bepaalde aspekten (zie boven) de nadruk leg. Er gebeurt natuurlijk veel meer, de persoon krijgt allerhande ervaringen, maar omdat je de hele setting centreert rond de beeldwaarneming, wordt de kans op beeldwaarneming vergroot. Daarbij loop je natuurlijk wel het risico dat een student iets als beeldwaarneming classificeert terwijl het slechts verbeelding is. In dit verband lijkt het de moeite waard Sheehan te citeren:

"Only detailed questioning of a subject can decide whether he is reporting fantasy, imagery, or merely nonimaginal thoughts. The problem of classifying the nature of the subject's cognition is considerably aggravated by the fact that an experimenter can give cues to the subject about the expected response which the subject may respond to in a way which leads the experimenter to classify the subject's behavior mistakenly. Barber (1964, and Chapter 8 in this volume), for example, has drawn attention to the possibility that when an experimental subject is told explicitly to experience events (e.g. see objects and hear sounds that are physically absent) the subject is actually being instructed to classify or categorize them in a particular way (e.g. as imaginal or perceptual)." (Sheehan, p. 383 en 384 in Fromm en Shor, 1979).

Het is voor de kans op het optreden van beeldwaarneming van belang dat de persoon in een soort toestand komt, die ik zou willen omschrijven als een 'reduction of self-awareness' (Schafer, 1968). In dit verband kunnen we ook McKellar noemen:

"Some people in the drowsy state <onderlijning door mij> before sleep report an anticipatory invasion of consciousness by visual or other dreamlike imagery." (McKellar, p. 40 in Sheehan, 1972).
Tijdens de relaxatie word je receptiever: het reflexieve denken geraakt geheel op de achtergrond. Het idee is dat er dingen gebeuren in de persoon die normaal ook plaatsvinden, maar waar de persoon dan niet zo aandachtig voor is. De kwaliteit van de beelden die je hebt bij het fantaseren, het dagdromen en het jezelf iets voortellen onderscheidt zich van die bij de beeldwaarneming (zie de kenmerken die ik boven heb genoemd). De speciale aandacht die ik heb voor de beeldwaarneming is gebaseerd op de veronderstelling dat beelden daar therapeutisch van betekenis kunnen zijn, getuige ook Gordon:
"Not only the psychologist, but also the psychotherapist has thought much and proposed much concerning the character of imgages, their function, their possible roots, and their development. Ensconced in the silence of his consulting room, patiently listening, pondering, and responding to another person who gropes to discover and make sense of his own inner world, the therapist has the opportunity to encounter and to observe, as if under a microscope, the world of imagery, both his own and that of his patient. In fact, since the analytic process is but little concerned with discursive thought, the principle medium through which analyst and patient relate to each other is, inevitably, feelings, sensations and images." (Gordon, p. 71 in Sheehan, 1972).
Over de redenen waarom de beelden qua inhoud dikwijls onbegrijpelijk zijn voor de persoon zou ik het volgende willen opmerken. Het kan zijn dat de eigenlijke informatie die via de beelden overgedragen wordt, sterk aan angst gekoppeld is, zodat de werkelijk betekenis die aan het beeld ten grondslag ligt, voor de persoon verborgen blijft. Zie ook Horowitz:
"Image formation also serves the adaptive function of permitting disguises and shifts of meaning which, if represented in words, might be too difficult to disduise, and might evoke anxiety". (Horowitz, p 300 in Sheehan, 1972).
Vanuit deze gedachtengang is het beeld een soort verbloemde informatieoverdracht. Dergelijke beelden zijn psychotherapeutisch interessant omdat de aan angst gekoppelde inhouden welke verdrongen zijn een dissociatie in de persoon teweeg brengen. Daarbij gaan we uit van het grondaxioma dat het beter is dat een persoon niet gedissocieerd is, maar geintegreerd, hetgeen impliceert dat onbewuste inhouden voor een persoon niet meer onbewust zijn maar tot een geheel verwerkt. Het feit dat er onbewuste inhouden in een persoon aanwezig zijn, is een teken van dissociatie en daarmee van psychisch niet optimaal funktioneren. De hier geschetste gedachtengang is typerend voor het psychoanalytische denken. Overigens hoeft het ons insziens niet alleen zo te zijn dat de inhouden die door de beelden gerepresenteerd worden, angstbeladen zijn. Het kan ook zijn dat de persoon niet in staat is via de taal tot uitdrukking te brengen wat in het beeld verwoord wordt. Hij kan de inhoud niet vertalen omdat er geen taal voor hem beschikbaar is, daarentegen kan hij het wel 'verbeelden'. In dit verband is het interessant Horowitz aan te halen:
"... image-formation processes have a transactional relationship with emotions. The immediate emotional state influences image formation, is reflected in image forms and contents ..." (Horowitz, p. 294 in Sheehan, 1972)
Tenslotte ben ik van mening dat in de ver-beelding van het beeld ook een zekere hoeveelheid emotionele energie tot uit-ing komt. Men denke in dit verband aan de Homerische vergelijkingen.
next up previous
Next: Literatuur Up: Oefeningen in beeldwaarneming Previous: Vijfde oefening: probleem oplossen

AHGS VAN DER VEN
Tue Mar 18 13:24:24 MET 1997