Next: Hypothesen en predikties
Up: Onderzoek, hoe gaat dat
Previous: Inleiding
Voordat ik die eisen uiteen kan zetten, moet ik U eerst vertellen hoe
zo'n wetenschapsman een antwoord probeert te geven. De eisen die
wetenschapsmensen aan elkaar stellen bij het beantwoorden van hun
vragen hangen nl. samen met de manier waarop ze die vragen beantwoorden.
Wat doen wetenschapsmensen in de eerste plaats? En in hoeverre
onderscheiden ze zich meteen al van andere mensen die ook proberen op
een legitieme manier antwoord te geven? In de eerste plaats gaan
ze eens heel goed kijken. Ze stellen zich in op de vraag:
wat is er eigenlijk te zien of wat heb ik eigenlijk precies ervaren? Ze
gaan daarna uitermate ondubbelzinnig - en soms ook nauwkeurig, maar
de ondubbelzinnigheid is belangrijker - opschrijven, optekenen, weergeven,
mededelen wat ze gezien hebben. Het woordje
"gezien" moet men heel ruim opvatten, in
de sfeer van: gevoeld, gehoord, bij zichzelf waargenomen of vastgesteld;
het is maar een spraakgebruik.
Wanneer er over verschijnselen gesproken wordt, terwijl dat niet nauwkeurig
en ondubbelzinnig gebeurd, zullen andere wetenschapsmensen zeggen: Vertel
nou eens precies wat je bedoelt; wàt
heb je nou eigenlijk gezien; wààr
praat je nou eigenlijk over. Je moet gewoon
eerst weten wààr je over praat,
voordat je er een verklaring voor
wilt of kunt geven. Belangrijk is de ondubbelzinnigheid van de verslaggeving.
Deze mag niet voor meerdere interpretaties
vatbaar zijn. De verslaggeving is zoiets als een getuigenverslag.
Nemen we een eenvoudig, alledaags voorbeeld.
Er was een man die een ernstig auto-ongeluk had gehad, waarbij
zijn auto "total loss" was geraakt. Zelf was hij er heelhuids
vanaf gekomen en bij controle op het ziekenhuis bleek hij
in het geheel niets te mankeren, er was ook geen hersenschudding
bij hem geconstateerd of enig ander letsel aan zijn hersens.
Toch kon hij zich in het gegeel niets meer herinneren van het ongeluk.
Voor een verzekeringsinspecteur is zoiets natuurlijk wel van belang want
die wil weten wat er precies gebeurd is, al was het alleen maar
om te kunnen achterhalen of er iemand anders bij het ongeluk betrokken was.
De man kon zich dus niets meer herinneren.
De verzekeringsinspekteur zou nu bij zich zelf kunnen
denken: "Ja, maar dat kan niet. Hij weet het
natuurlijk heel goed maar hij is misschien bang
dat hij zelf schuldig is.
Daarom vertelt hij mij niets."
Gelukkig hadden we met een verzekeringsinspekteur te doen
die verstandig was en iets van psychologie afwist. Hij ging naar
een arts, het kan ook een psycholoog geweest zijn, en vroeg: "Wat
is er met deze man aan de hand?
Zegt hij misschien niets omdat hij bang is de schuld te krijgen?"
"Nee", zei de psycholoog, "hij weet
het werkelijk niet meer, omdat hij de ervaringen die hij tijdens dat
ongeluk gehad heeft, verdrongen heeft. Er is hier sprake van verdringing."
Er is in dit voorbeeld sprake van een verschijnsel: geheugenverlies.
Het verschijnsel roept een vraag op: hoe kan er nu geheugenverlies
zijn zonder enig hersenletsel. Vanuit deze vraagstelling wordt het verschijnsel
verklaard: er is sprake van verdringing.
De vraag is: wat is verdringing? Daar gaan we het uitvoerig over hebben.
Maar eerst nog iets over verschijnselen.
Essentieëel voor een verschijnsel is dat U aan iedereen, dus ook
aan een leek, uit moet kunnen leggen waar het over gaat, zo konkreet mogelijk.
Als er iemand bij U komt en zegt: "Ik heb een theorie.", dan is
het eerste wat U zou moeten zeggen: nou, vergeet die theorie maar even; vertel
me eerst eens wat er met die theorie verklaard moet
worden, welke verschijnselen.
En zolang U daar geen antwoord op krijgt
is de theorie nog niet interessant.
Hier volgen enige punten die van belang kunnen zijn bij het beschrijven
van verschijnselen. Deze lijst is zeker niet uitputtend.
- Het is heel belangrijk, dat U de
verschijnselen ondubbelzinnig beschrijft.
Dikwijls is het ook zo
dat je de verschijnselen d.m.v. hulpmiddelen nauwkeuriger vast
kunt leggen. Een gesprek kun je bv. op de bandrecorder vastleggen
en vervolgens woord voor woord uittypen. De tijd die een persoon
over een bepaalde taak doet kun je automatisch laten registreren.
Bepaalde gedragingen kun je op videotape vastleggen.
- Verschijnselen hoeven niet altijd dingen te zijn die je rechtstreeks
kunt waarnemen. Soms is het nodig om gebruik te maken van
hulpmiddelen om dingen te kunnen zien, die je normaal, zonder
die hulpmiddelen, niet kunt zien. Het standaardvoorbeeld
is de microscoop uit de biologie (of de telescoop uit
de astronomie).
Je kijkt dan als het ware achter de coulissen van de alledaagse
werkelijkheid.
Binnen de psychologie kan men zoiets ook doen door bv.
mensen onder hypnose te brengen.
- Je kunt ook naar de werkelijkheid kijken na haar eerst
getransformeerd te hebben. Dat is kijken naar verschijnselen, die
je onder speciale omstandigheden opgeroepen hebt. Een voorbeeld
uit de fysica is het spectrum, dat je kunt oproepen wanneer je
licht door een prisma laat schijnen.
Een voorbeeld uit de psychologie is het testprotocol van iemand
bij wie de Rorschach test is afgenomen.
- Met name binnen de sociale wetenschappen kan het wel eens wat
uitmaken of je naar mensen kijkt, die weten dat naar hen gekeken
wordt of dat juist niet weten.
U kunt bv. door een one-way-screen
kijken. En als U door zo'n raam naar mensen kijkt dan
zullen ze zich mischien anders gedragen
dan wanneer U niet door zo'n raam naar hen kijkt, maar rechtstreeks,
waarbij zij weten dat naar hun gekeken wordt.
- Als je speciale omstandigheden aan de werkelijkheid (of binnen
de psychologie, aan de mensen) op gaat leggen, dan perk je daarmee
ook de mogelijkheden in, die de werkelijkheid nog heeft.
U kunt aan mensen bv. uitspraken voorleggen
die U zelf verzonnen heeft, en hen vervolgens vragen of
ze het daar al dan niet mee eens zijn. De
resultaten daarvan kunt U weergeven in een min of meer
gekodeerde vorm.
Als U dat gedaan
heeft, dan is uw verschijnsel, datgene wat U in min of meer
gekodeerde vorm heeft vastgelegd. Dat verhoogt natuurlijk de
nauwkeurigheid en ondubbelzinnigheid van de verslaggeving, maar U perkt daarmee
de antwoordmogelijkheden van de
persoon ook aanzienlijk in.
In een vrij en open gesprek, waar U de persoon hoogstens gespreksthemas
aanbiedt, maar hem of haar verder helemaal vrij
laat in datgene wat hij of zij wil zeggen,
kunt U natuurlijk veel meer te weten komen, maar een samenvattend
verslag van zo'n gesprek is weer veel moeilijker te geven, het
inbreien van eigen interpretaties is nauwelijks te vermijden.
Het zal ook moeilijker zijn aan te geven, welke onderdelen
of aspecten van het gesprek object van onderzoek zijn.
Dit zijn zo enige problemen die U tegen kunt komen
wanneer U naar verschijnselen wilt kijken en wanneer U daar
verslag van wilt doen.
Maar de vraag die tenslotte aan de orde komt, is: hoe gaan we die verschijnselen
verklaren?
Bij wetenschappelijk
onderzoek begint men met het waarnemen en beschrijven van een verschijnsel.
Maar men blijft daar niet bij stil
staan. De onmiddelijk daarop volgende fase is dat men over het
verschijnsel gaat nadenken. Dat is een uitermate kreatief proces,
want dat denken moet echt van jezelf komen, dat komt niet van de
verschijnselen. Dat nadenken over die verschijnselen, die aktiviteit
zou je het beste kunnen beschrijven als het maken van veronderstellingen
(=hypothesen)
om die verschijnselen te verklaren. Je gaat verzinnen hoe het mogelijk is,
dat de verschijnselen zijn zoals ze zijn, zoals ze
zich voordoen. Dat is een beetje abstrakt gezegd. Goed, laten
we dan eens kijken hoe dat in de psychologie verloopt.
Laten we eens gaan kijken naar het verschijnsel dat tot het
begrip verdringing geleid heeft, tot de verdringingstheorie van Freud. Ik
heb U gekonfronteerd met de man die een ongeluk kreeg en zich bij
ondervraging door de verzekeringsinspekteur niet meer kon herinneren
wat er allemaal gebeurd was. Je zou kunnen aannemen dat de
man geen enkele ervaring opgedaan heeft vanaf het moment dat
hij in de situatie kwam waarop het ongeluk volgde. Je kunt ook
van de veronderstelling uitgaan, dat de man wel ervaringen gehad
heeft, maar dat hij die ervaringen niet verwerkt heeft op een
bewust niveau.
De persoon kan
zich vanaf een bepaald tijdstip niets meer herinneren.
(Wanneer ik de uitdrukking "herinneren" gebruik, dan impliceert
dat eigenlijk al, dat ik aanneem dat de man wel wat meegemaakt
heeft. Want anders is het begrip herinneren zinloos. Dus in
zoverre neem je al iets aan, wat overigens misschien niet juist is.
Maar het komt dikwijls voor, wanneer je probeert dingen te
verklaren, dat je een beetje onnauwkeurig bent, dat je van dingen
uitgaat terwijl je je niet realiseert dat je van die dingen
uitgaat. Dergelijke veronderstellingen worden "impliciete aannamen"
genoemd. Maar dat geeft niets, je moet toch ergens beginnen.)
Op een gegeven moment heb je een idee. Je hebt
een vage notie. Je begint bv. met te zeggen: "Die man
herinnert het zich niet, hij heeft op een of andere manier
natuurlijk wel ervaringen gehad, maar die heeft hij niet normaal
op bewust niveau tot zich laten doordringen." Men gebruikt ook
wel de uitdrukking: "Hij heeft die ervaringen
niet bewust verwerkt." Maar dat
"verwerken" impliceert natuurlijk al veel meer.
Wat je dan bv. zegt is, dat er iets is in de
mens dat er voor zorgt dat je vanaf een bepaald tijdstip bepaalde
ervaringen niet meer bewust beleeft en daarna ook niet meer
in staat bent ze in je bewustzijn op te roepen.
De man zei op een gegeven
moment: "Nou, ik naderde de bocht (het ongeluk had in een bocht
plaats gevonden) en vanaf dat moment herinner
ik me niks meer." Kennelijk is er op dat moment iets gebeurd in
de persoon. Nu zijn er twee mogelijkheden. Het kan zijn dat
de man in een fractie van een seconde tegen zichzelf gezegd heeft:
"Wat ik hier ga meemaken is zo verschrikkelijk, dat wil
ik niet tot mijn bewustzijn laten doordringen. Ik wil daar geen
besef van hebben. Wat doe ik? Ik sluit me voor alle informatie, die nu
nog overkomt, af. Alles wat ik nu nog meemaak laat ik niet
meer toe in mijn bewustzijn. Ik zorg er voor dat ik er geen besef meer van
heb."
Zo zou je je het dus kunnen
voorstellen. Een andere mogelijkheid is de volgende, en dat is
de mogelijkheid waar Freud voor koos. Hij zei: het is niet zo
dat de man tegen zichzelf zei: "Dit is allemaal zo erg, ik kan
dit niet aan, dus laat ik deze dingen niet tot mijn bewustzijn toe."
Het is niet zo dat de man (als een van zich zelf bewuste persoon)
dit tegen zich zelf zei.
Nee, zei Freud, dat doet het
organisme in hem, en het organisme doet dat
automatisch. Met "automatisch" bedoelt hij niet
alleen dat het vanzelf verloopt, maar ook, dat het iets is wat je
niet uit je zelf doet. Dus niet zoiets als: "Dat doe ik."
Het gebeurt buiten jezelf om. Hij gebruikt
dan het woord "instantie". Hij zegt: er is een of andere instantie
(later noemt hij deze instantie het Ego)
in het
organisme die ervoor zorgt, dat de ervaring die de persoon krijgt
niet meer op een bewust niveau verwerkt wordt.
U voelt wel als je zo'n
uitspraak doet en je gaat dan door met redeneren, dan moet je
onmiddelijk twee andere vragen gaan beantwoorden. Op
de eerste plaats: hoe moeten we ons dat voorstellen. Wat betekent
dat: een instantie, die op een gegeven moment die ervaring niet
meer op een bewust niveau door laat komen. In de tweede plaats:
waar blijven je ervaringen dan? Is het zo dat die ervaringen
überhaupt nergens meer opgeslagen zijn in het organisme, in de
persoon. Of is het zo dat ze er nog wel zijn, maar bv. op een ander
bewustzjnsniveau? En als je dat dan gezegd hebt, dan komt er
onmiddelijk een derde vraag op. Er zijn kennelijk meerdere bewustzijnsniveaus,
want ik praat over een ander bewustzijnsniveau. Kan dat? Wat
moet ik me daarbij voorstellen? Hoe zit dat?
Next: Hypothesen en predikties
Up: Onderzoek, hoe gaat dat
Previous: Inleiding
Ven
2003-10-29