next up previous
Next: Iets over het begrip Up: Onderzoek, hoe gaat dat Previous: De plausibiliteit van een

Systematisering van het voorafgaande

Vruchtbaar onderzoek begint meestal met een enkel fenomeen, waarover men zich dan uiterst kritisch gaat bezinnen. Dat is ook wat Freud gedaan heeft: uiterst critisch bij zichzelf proberen vast te stellen hoe hij het verschijnsel zou kunnen begrijpen. Hij is niet gestopt toen hij een globale indruk had, maar hij is tot op de bodem doorgegaan. Mijn ervaring is dat goed wetenschappelijk onderzoek, vruchtbaar wetenschappelijk onderzoek, gekenmerkt wordt door het feit dat men een heel klein gebiedje probeert te verklaren, maar dat wel zeer serieus probeert. Dit soort onderzoek is vruchtbaar omdat achteraf meestal blijkt dat je veel en veel meer dingen verklaard hebt dan je oorspronkelijk dacht. Newton probeerde bv. de bewegingen van de planeten (lichtpuntjes aan het firmament, die een andere beweging maken dan de overige lichtpuntjes die we sterren noemen) te verklaren. Achteraf bleek dat zijn verklaring ook van toepassing was op zoiets als valverschijnselen hier op aarde, waar hij misschien in eerste instantie niet aan gedacht had. Maar door dat relatief kleine probleem, nl. de beweging van lichtpuntjes aan het firmament - deze was nauwkeurig beschreven door onderzoekers vóór hem zoals Copernicus en Galilei - zeer ernstig te nemen, kon hij op een gegeven moment veel en veel meer dingen verklaren. U zult bij het voorbeeld van de verdringing merken dat we over dingen praten, die schijnbaar niets met elkaar te maken hebben, maar die uiteindelijk toch met elkaar blijken samen te hangen. Die samenhang ontdek je door alsmaar serieus bezig te zijn met dat ene probleem. Het is hetzelfde als iemand die de betekenis van een of ander begrip wil kennen en daarvoor een encyclopedie raadpleegt. Als je een begrip in een encyclopedie gaat opzoeken dan blijkt al heel gauw dat bij de definiering van dat begrip weer andere begrippen nodig zijn. Dan moet je die weer gaan opzoeken, en daar heb je weer nieuwe begrippen voor nodig. Hoewel je begonnen bent met een heel klein detail ga je op een gegeven moment een hele hoop dingen begrijpen en met name het onderlinge verband daarvan. Zo is het ook bij onderzoek. In de voorafgaande text is gebleken dat onderzoek uit meerdere fasen bestaat.
  1. De eerste fase is het waarnemen van het fenomeen of verschijnsel dat je wilt bestuderen.
  2. Wanneer je bepaalde dingen niet snapt of vreemd vindt, bevindt je je in fase twee, welke uitmond in een probleemstelling, bv. hoe komt het dat de zon aan de horizon groter lijkt dan in het zenith, of hoe komt het dat de man zich het ongeluk niet meer kan herinneren terwijl hij toch geen cerebraal letsel had. Meestal is er een impliciete theorie op grond waarvan je verwachtingen hebt waaraan de verschijnselen soms niet voldoen. Deze discrepantie tussen wat je waarneemt en wat je verwacht leidt dan tot de probleemstelling. Een impliciete theorie is een theorie waar je je niet of nauwelijks bewust van bent, de theorie is niet uitgezegd of uitgeschreven (expliciet).
  3. De derde fase bestaat uit het maken van verzinsels om het verschijnsel te verklaren en het probleem (uit de probleemstelling) op te lossen. Deze verzinsels worden in een latere fase in een meer geformaliseerde vorm hypothesen genoemd. In deze fase maakt men ook wel gebruik van modellen.
  4. Een verzinsel hangt natuurlijk altijd in de lucht, je moet het gevoel krijgen dat, datgene wat je bedacht hebt, inderdaad klopt met de werkelijkheid. Je doet dat door op grond van de hypothesen predikties te maken. Bij het afleiden van de predicties uit de basishypothese(n) maakt men gebruik van redeneringen, bij meer geformaliseerde theorieën wordt dit alles in een meer wiskundige vorm gegoten. De basis- of uitgangshypothesen worden ook wel assumpties genoemd.
  5. Het kontroleren van die predikties op hun juistheid vindt plaats in de vijfde fase van onderzoek. Het belangrijkste verschil tussen een hypothese en een predictie is, dat een hypothese (=veronderstelling) een uitspraak is over de werkelijkheid die niet (direct) gecontroleerd kan worden, terwijl dat bij een predictie juist wel het geval is. De belangrijkste reden waarom we de werkelijkheid niet begrijpen is namelijk dat we haar niet in haar volledigheid kunnen zien. Over het stuk dat we niet kunnen zien maken we dan maar veronderstellingen, die echter wel via predicties (=voorspellingen) getoetst moeten worden.
Veel kritici van Freud zeggen dat hij geen empirisch onderzoeker was, omdat hij zijn theorieën niet kon toetsen, maar ik geloof dat dat niet geheel terecht is. Hij heeft inderdaad geen gebruik gemaakt van statistische toetsen, dat is een feit. Maar het is natuurlijk niet zo, dat elk onderzoek per se moet uitlopen op een statistische toets. Dat gebeurt maar in zeldzame gevallen, namelijk alleen wanneer de theorie is geformaliseerd in de vorm van een probabilistisch (=waarschijnlijkheids-) model. Freud z'n idee was, dat de ervaring, die de persoon bij dat ongeluk opgedaan had, op een of andere manier wel aanwezig zou zijn bij de persoon, maar dat hij daar alleen niet over kon beschikken, hij zou alleen maar niet in staat zijn zich deze ervaring te herinneren, ook als hij het zou proberen, ook als hij op een gegeven moment tegen zichzelf zou zeggen: "Ik probeer me werkelijk te herinneren wat er gebeurd is.", dan nog zou het niet lukken. Freud zegt: "Die ervaring is er wel, die is op een of andere manier wel aanwezig, alleen niet in zijn normale bewustzijn maar ergens anders." In het voorafgaande hebben we ons al afgevraagd: waar is die ervaring gebleven, waar is ze opgeslagen? Nou, dat weten we niet. Freud heeft de instantie, waar dergelijke ervaringen zijn opgeslagen, "het onbewuste" genoemd. Waarom "het onbewuste"? Omdat het meest kenmerkende van die instantie is, dat ervaringen die daarin opgeslagen worden niet tot het bewustzijn kunnen doordringen. Nou, als dat idee van Freud waar is dan zou het natuurlijk geweldig zijn als je op een of andere manier aan kon tonen dat die ervaringen er inderdaad toch zijn. Je weet echter tegelijkertijd als onderzoeker dat het niet kan door een persoon zich zo'n ervaring te laten herinneren. Dat lukt niet. Dus Freud stond hier voor een probleem: hoe kon hij aantonen dat die ervaringen er wel waren. Immers, volgens zijn hypothese moesten ze er zijn. Freud zat dus met het probleem, hoe kan ik mijn theorie controleren op haar juistheid? Hoe kan ik predikties maken en deze vervolgens toetsen? In het algemeen luidt het antwoord hierop: door een prediktie te doen en te kijken of die prediktie uitkomt in de werkelijkheid. Uiteraard krijg je dan twee mogelijke uitkomsten: de prediktie klopt, het is zo dat wat je prediceert gebeurt in de werkelijkheid. In dat geval blijf je geloven in je theorie. U weet dat het dan helemaal niet zeker is dat de theorie waar is, het hoeft niet, want er kunnen andere theorieën zijn die tot dezelfde prediktie leiden. Dat weet je nooit zeker. Dus zelfs als een prediktie klopt, weet je nog niet zeker of de theorie juist is. Maar goed, dan blijf je er voorlopig uit ekonomische overwegingen in geloven. Als een prediktie niet klopt, dus U prediceert iets en het blijkt zich niet zo voor te doen in de werkelijkheid, dan moet de theorie (of althans een deel ervan) verworpen worden. Dan moet je proberen om iets anders te gaan bedenken. Dat is wel een frustrerende bezigheid voor de onderzoeker. Onderzoekers hopen altijd toch wel diep in hun hart dat hun gedachte of verzinsel juist was, al was het alleen maar omdat het zoveel tijd en energie gekost heeft om het uit denken.
next up previous
Next: Iets over het begrip Up: Onderzoek, hoe gaat dat Previous: De plausibiliteit van een
Ven 2003-10-29